Tussenkomst Groen Budgetbesprekingen 2023

05 December 2023

Tussenkomst Groen Budgetbesprekingen 2023

Elk jaar vinden er in december op provinciaal niveau budgetbesprekingen plaats. Hierbij pleit elke partij voor aanpassingen van de budgetten voor het daaropvolgende budgetjaar. Hieronder vind je de tussenkomst van Groen-fractieleider Diederik Vandendriessche tijdens de budgetbesprekingen van 2023.

Geachte collega’s, geachte leden van de deputatie, meneer de voorzitter, mevrouw de ondervoorzitter, meneer de griffier, mevrouw de gouverneur,

‘Wat we zelf doen, doen we beter.’ Dat waren de – inmiddels gevleugelde – woorden waar de eerste Vlaamse minister-president Gaston Geens in de jaren tachtig van de vorige eeuw mee uitpakte en dat is sindsdien het mantra van alle Vlaamse bewindvoerders geworden, van Patrick Dewael over Bart Somers tot Jan Jambon. Sinds de zesde staatshervorming in 1993, die van de Belgische natie definitief een federale staat maakte, kwam ook de bevoegdheid binnenlands bestuur in handen van de Vlaamse overheid doordat de gemeente- en de provinciewetten geregionaliseerd werden. Dat leidde in de plaats daarvan tot de invoering van gemeente- en provinciedecreten en van daaruit meteen ook tot een kerntakendebat over de lokale en bovenlokale bestuursniveaus.

De gevolgen zijn bekend. We glijden geleidelijk aan af naar een afschaffing van dit provinciale niveau. We hebben in oktober allemaal onze vrienden en familieleden nog een keertje mogen uitnodigen in dit geweldige gebouw om samen vol bewondering (of verwondering …) naar de kartonnen borden van de N-VA-deputés te kijken en vervolgens kunnen we stilaan als provincieraadslid onze laatste adem uitblazen. Misschien gebruiken ze ons ooit nog als pop voor het Poppentheater Van Campen of effectief als kartonnen bord in een of andere Madame Tussauds-achtige omgeving: kijk, zo zag een provincieraadslid eruit … De provincies blijven in de ogen van sommigen onder ons een typisch restant van het unitaire België en dienen daarom te verdwijnen, maar één ding moet je de hoofdzakelijk Franstalige revolutionairen van het onafhankelijke België in 1830 wel nageven: dit democratisch verkozen tussenniveau had een duidelijk omschreven en relevante positie tussen de gemeenten en de nationale staat. Zo’n gekke jongens waren het dus niet, die oude Belgen …

Sinds het Vlaams Gewest de bevoegdheid ‘Binnenlands bestuur’ in handen heeft, is de grote ontmanteling gestart. ‘Wat we zelf doen, doen we beter’ en dus gaan we de Belgische idee van de provincies opheffen en in de plaats daarvan onze eigen visie doordrukken. De idee is om grotere gemeentes te creëren en het tussenniveau te laten verdwijnen. Tenzij … tenzij de regio’s een nieuw tussenniveau zouden vormen, maar de vraag die dan opduikt, is vanuit welke visie die omschrijvingen van de regio’s tot stand komen. Intussen hebben we natuurlijk ook het debat over de bestuurlijke verrommeling gekend, waar onder meer onze gouverneur enkele jaren geleden nog in kaart heeft gebracht dat er gemiddeld maar liefst 96 intergemeentelijke samenwerkingsverbanden per gemeente konden worden opgetekend. De idee om stilaan paal en perk te stellen aan die samenwerkingsverbanden en de wildgroei van intercommunales is dus op zich verdedigbaar, maar de vraag is natuurlijk waar we naartoe gaan. Quo vadis, regio?

Een antwoord op die vraag vinden we misschien terug in het rapport ‘Visie op de toekomst van het lokaal & binnenlands bestuur in Vlaanderen’, dat de professoren Filip De Rynck en Lieven Janssens – ook burgemeester in Vorselaar –in opdracht van de Vlaamse regering schreven voor het Steunpunt Bestuurlijke Vernieuwing. Vorige week donderdag hebben ze hun resultaten voorgesteld in een webinar dat georganiseerd werd door de VVSG. Opmerkelijk is dat zij de rol van de regio’s koppelen aan gebiedsgericht beleid, een functie die nu voornamelijk door de provinciebesturen wordt uitgeoefend. Ik citeer uit hun rapport:

“In alle Vlaamse beleidsverklaringen blijkt het bovenlokale niveau maatschappelijk steeds relevanter te zijn om doelstellingen te realiseren. Dat geldt zowel voor grondgebonden als voor persoonsgebonden materies: zowel voor bijvoorbeeld de bouwshift, mobiliteit en wonen als bijvoorbeeld voor activering, voor zorg op de eerste en tweede lijn en voor geestelijke gezondheidszorg. De creatie van minder gemeenten is daarvoor een belangrijke stap, maar ook na fusies zal gebiedsgericht werken noodzakelijk zijn.” (einde citaat)

Ondanks de stijgende maatschappelijke relevantie van het bovenlokale niveau zeggen ze over de provincies dat die moeten worden afgebouwd, maar, zo schrijven ze, “er blijven twijfels”, en ik citeer opnieuw:

“Provinciebesturen hebben veel expertise door de veldkennis en lokale contacten. De ervaringen met de overheveling van cultuur en sport hebben geleerd hoe belangrijk het is om die kwaliteiten in de overdracht naar de Vlaamse overheid te behouden en zelfs te versterken. Gebiedsgericht werkende Vlaamse ambtenaren en provinciale ambtenaren samenbrengen kan de aanwezigheid en kwaliteit van de Vlaamse overheid in het veld versterken, maar dan moet dat in de transitie ook expliciet aan de orde zijn (…).

De gouverneurs kunnen bij de uitbouw van gebiedsteams vanuit de Vlaamse overheid met provinciale ambtenaren een centrale rol spelen, waar het past ook als coördinator van gebiedsprogramma’s. Bij de selectie van gouverneurs zouden die competenties moeten doorwegen.” (einde citaat)

Mevrouw Berx, u weet wat u te doen staat.

Het is niet ondenkbaar dat de regio’s zich ontwikkelen tot een soort van veredelde intercommunale. Volgens Janssens en De Rynck schuilt in een dergelijke intergemeentelijke samenwerking vooral het gevaar van een zwakke aansturing en beperkte controle. Intercommunales zijn een voorbeeld van een getrapt vertegenwoordigingsmechanisme. Mensen die verkozen zijn in de gemeenteraden en doorgaans in de colleges van burgemeester en schepenen zetelen komen terecht in de raden van bestuur van de intercommunales. Vanuit een democratisch perspectief dus een zeer pover vertegenwoordigingsmechanisme, zeker als je het vergelijkt met de rechtstreeks verkozen provincies. De regio’s lijken heel langzaam in de plaats te kunnen komen van de provincies, maar dan stelt zich de vraag hoe we verder gaan: worden het ook rechtstreeks verkozen organen, zoals ons bestuur tot op de dag van vandaag, of worden het louter afbakeningen van de intercommunales? Als we verder bouwen op het idee van een democratische vertegenwoordiging, dan zouden we in Vlaanderen voor de 15 regio’s 15 nieuwe regioparlementen of regioraden krijgen, met andere woorden een verdrievoudiging ten opzichte van het aantal provincieraden vandaag. Van de populistische insteek om te besparen op zitpenningen voor provinciale mandatarissen blijft dan alvast weinig over. De kans is dus bijzonder groot dat de regio’s als mogelijk surrogaat voor de provincies gewoon een nieuw clubje van burgemeesters worden waar zonder echt politiek debat en zonder democratische oppositie een bepaald beleid kan worden doorgeduwd. Of dat zo’n geweldig toekomstperspectief is, is nog maar de vraag.

En ik weet wat u gaat zeggen, mijnheer Lemmens: “Zeg dit tegen de andere leden van uw partij, want uw partij is ook voorstander van de afschaffing van het provinciale niveau.” Dat klopt, maar ik zou hier toch nog eens nadrukkelijk de oproep willen doen aan alle collega-provincieraadsleden, over de partijgrenzen heen en zowel in deze provincie als in de andere provincies, dat we de problematiek van dit belangrijke tussenniveau constant op tafel moeten leggen, binnen en buiten onze respectievelijke partijen. Wij zijn de enigen die echt weten wat het belang is van een sterk bovenlokaal niveau en dus van een sterke provincie, om een kat een kat te noemen. Wij beseffen beter dan wie ook hoe de provincie onze gemeenten ondersteunt en wat een kaalslag het betekent als provinciale taken verloren gaan of worden afgeschaft. En dat wordt des te belangrijker als er tijdens de volgende legislatuur geen verplichte fusies zouden komen, wat we de afgelopen dagen plotseling als nieuwe verrassende stellingname konden vernemen. Als dat het geval zou zijn, dan dreigt werkelijk een worst case scenario, waarbij de provincies zouden afgeschaft worden en kleine gemeenten, die de provincies zo hard nodig hebben, her en der toch nog op zichzelf zouden blijven bestaan. Een extra reden om het belang van dit bestuurlijke tussenniveau te blijven benadrukken.

Op dit vlak zijn we vanuit onze fractie verheugd dat de griffier een oefening is gestart om de organisatie en aansturing van de 19 extern verzelfstandigde agentschappen of EVA’s in ons provinciebestuur grondig onder de loep te nemen. Er vindt een minutieuze doorlichting plaats op alle domeinen van de APB’s, van personeel over financiën tot en met finale doelstellingen. We kunnen dit initiatief enkel toejuichen, want dit zijn de vragen die nu bij hoogdringendheid moeten worden gesteld: zijn de A-P-B’s vooral actief vanuit de A die staat voor ‘autonoom’, de P van ‘provinciaal’ of de B van ‘bedrijf’? Misschien komt de oefening zelfs te laat, want sommige instellingen zijn al afgestoten zonder een dergelijke analyse, zoals de APB Inovant.

En voor sommige andere APB’s dreigt nu al de exit: de provinciale banden worden doorgeknipt zonder een grondige discussie over mogelijke alternatieven binnen de provinciale organisatie. APB DocAtlas wordt uit handen gegeven, als zoveelste provinciale instelling in de rij, denk aan het Provinciaal Veiligheidsinstituut, het Suske en Wiske Museum enzovoort. Een ander autonoom provinciebedrijf, het APB Havencentrum, vervelt geleidelijk aan tot een kleinschalige juridische structuur met nauwelijks enige provinciale vertegenwoordiging, die niet eens in de verte gelijkt op de democratische vertegenwoordiging zoals we die nu kennen. Het toekomstige havenbelevingscentrum Havenwereld wordt in totaal voor 16 miljoen euro gefinancierd met provinciale middelen, maar finaal is het duidelijk dat het Havenbedrijf de touwtjes in handen krijgt. Voor het ABP Havencentrum is met andere woorden zonder de analyse van de diensten van de griffier de keuze al gemaakt: het Havencentrum zal niet langer autonoom functioneren en ook steeds minder provinciaal – ondanks de reusachtige budgetten. De B van bedrijf krijgt de bovenhand, maar dan wel het bedrijf van de stad, het Havenbedrijf. We hebben tijdens de toelichting van het budget in de verenigde raadscommissie begin november kunnen horen dat de budgettaire overschotten uit het verleden worden benut om de leninglast te verlagen. We kunnen vaststellen dat die nettofinanciering niet naar de ondersteuning van het personeel of de educatieve werking van het Suske en Wiske Museum is gegaan en ook niet naar APB DocAtlas, dat nochtans wijd en zijd geroemd wordt vanwege zijn unieke expertise, maar wel naar het Havencentrum, ter meerdere eer en glorie van het Havenbedrijf en de havenschepen, die nu telkens op de Droogdokkensite mee op de foto mag.

Naast DocAtlas en het Havencentrum is er nog een APB waarvoor de doorlichting door het team van de griffier te laat dreigt te komen: de APB de Warande. Ook daarvan is inmiddels al beslist dat de provincie er in de volgende legislatuur niet verder mee wil gaan. En ondertussen beleefden we de afgelopen jaren een dramatische neergang van dit prachtige cultuurhuis. Nadat de Warande vanaf de jaren negentig in de vorige eeuw twintig jaar lang uitgroeide tot een kunstentempel van een hoog niveau met een uitstraling tot ver buiten de Kempen (denk maar aan het filmfestival Mooov of Theater Stap), werd dit APB tijdens deze legislatuur in handen gegeven van een extern consultancybureau met zowaar drie directeurs. Die veroorzaakten vooral veel wrevel bij het personeel om de hele organisatie uiteindelijk met de nodige existentiële kopzorgen achter te laten. En de provincie stond erbij en keek ernaar, wat logisch was want alle expertise rondom cultuur in dit huis is verdwenen, samen met de bevoegdheid zelf. Niemand wilde de Warande nog na de vorige interne staatshervorming. De provincie moest er maar voor blijven zorgen en vooral voor blijven betalen (met een dotatie van bijna 4 miljoen euro per jaar).

Uiteindelijk greep de Vlaamse regering in door in de plaats van het triumviraat een intendant aan te stellen. En zo was er dan half november eindelijk nog eens goed nieuws vanuit de Warande met de aanstelling van een nieuwe algemeen directeur en een nieuwe zakelijk leider. Beide profielen kunnen in ieder geval voldoende adelbrieven in de cultuursector voorleggen, wat al een hele vooruitgang ten opzichte van de vorige bestuursploeg is. We wensen hen dan ook veel succes in deze cruciale fase, want nu komen we geleidelijk aan bij de hamvraag: wat zal er nog van de degelijke artistieke werking van de Warande overblijven? Daarom is het ook jammer dat er nog geen artistieke leider is aangesteld, want dat is uiteindelijk het domein waar het allemaal om draait. Zal men er ooit nog in slagen om nationaal en zelfs internationaal (zoals dat ooit in het verleden het geval was …) hoge ogen te blijven gooien of wordt dit cultuurhuis een eerste experiment voor de werking van de regio’s, waarbij er met Vlaamse subsidies een soort intergemeentelijk samenwerkingsverband ontstaat en elke gemeente op een of andere manier bediend moet worden? Dat zou bijzonder jammer zijn: dan verwordt de Warande tot een typisch CC, een gewoon cultureel centrum waar voor elk wat wils is (lees: waar elke deelnemende gemeente rond Turnhout een stukje van de eigen lokale programmatie kan invullen) en zijn we ver verwijderd van het magische cultuurhuis zoals de Warande ooit stond aangeschreven in Turnhout en ver daarbuiten. Een echt debat over de plaats van kunst en cultuur in de hoofdstad van de Kempen dringt zich op. Hopelijk slaagt de nieuwe directie daarin, want – zoals gezegd – hier in huis hebben we daarvoor jammer genoeg de expertise niet meer.

Naast het uitstekende initiatief onder leiding van de griffier om de werking van de APB’s tegen het licht te houden, willen we nog een ander project van de provincie in the spotlights zetten en daarvoor in eerste instantie onze waardering uitdrukken, met name het Beleidsplan Ruimte. Daar is gedurende vele jaren keihard aan gewerkt door verschillende ambtenaren van verschillende diensten en het resultaat mag gezien worden. Er worden essentiële principes vooropgesteld zoals het inzetten op mobiliteitsknooppunten en de modal shift en het benadrukken van het belang van voldoende groenblauwe natuurverbindingen. Het feit dat we met onze provincie geen enkel landschapspark en uiteindelijk maar een half nationaal park hebben binnengehaald (met het Rivierpark Scheldevallei, dat voor een groot stuk in Oost-Vlaanderen ligt), toont nog maar eens aan hoe belangrijk die groenblauwe verbindingen zijn, op álle vlakken: het welzijn van onze burgers, het in stand houden van de biodiversiteit en de strijd tegen de klimaatopwarming. De reden dat bijvoorbeeld de kandidatuur van het natuurpark Rivierenland in het kader van de nationale parken niet aanvaard is, heeft te maken met het feit dat te veel natuurkernen in dat gebied versnipperd zijn en er te veel barrières en woonkernen tussen de natuurgebieden liggen. Daarom is het belangrijk dat het principe van de natuurlijke verbindingen voldoende aan bod komt in onze ruimtelijke planning.

We hebben dan ook in oktober het Beleidsplan Ruimte goedgekeurd – los van de discussie over de gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen –, maar nu begint het echte werk pas. The proof of the pudding is in the eating. Het beleidsplan is een richtinggevend instrument dat pas een juridische verankering krijgt in PRUP’s, provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen, en – last but not least – in de toekenning of de afwijzing van vergunningen en in de behandeling van de beroepen tegen gemeentelijke omgevingsbesluiten. Dat werk start nu: in het laatste jaar van deze legislatuur zullen we al kunnen vaststellen in hoeverre de daad bij het woord gevoegd wordt. Ook het nu definitief afgeronde RSPA – het Ruimtelijk Structuurplan van de provincie uit 2001 – had als een van de centrale doelstellingen om de kernen te versterken en de open ruimte te bewaren. Meer dan 20 jaar later moeten we jammer genoeg vaststellen dat dergelijke doelstellingen, die we misschien algemeen kunnen omschrijven als de ‘bouwshift’, verre van een sinecure zijn. Zoals gezegd zal de verankering van die doelstellingen op de eerste plaats in PRUP’s en in de bijbehorende vergunningen moeten gebeuren. En als daar het been stijf wordt gehouden ten voordele van de principes in het beleidsplan, kan de bouwshift misschien leiden tot een ‘mental shift’ in onze provincie, waarbij het in de hoofden van alle beleidsmakers een evidentie wordt om te kiezen voor het behoud van de schaarse open ruimte.

Vanuit het Beleidsplan Ruimte is het maar een kleine stap naar het fenomeen van de verschroeiende zomers en de extreme weersomstandigheden zoals we die de laatste jaren beleven: hittegolven met langdurige periodes van droogte afgewisseld met bijzonder intense regenbuien en stormen die elkaar opvolgen volgens de letters van het alfabet, van Alberto over Ciarán tot William. In de Westhoek zagen we onlangs nog maar eens de immense impact van onze veranderende leefomgeving. Samen met Plan Vandaag, het provinciale Klimaatplan 2030, moet het Beleidsplan Ruimte onze provincie klimaatrobuust maken. Maar we hebben binnen onze diensten natuurlijk nog andere instrumenten om de klimaatverandering te lijf te gaan, meer bepaald alle tools van de droogtestrategie, die door onze droogte- en hemelwatercoördinator worden opgevolgd. De urgentie is groot en het blijft dan toch frustrerend dat we bijvoorbeeld het afgelopen jaar (2023) na een bijzonder natte lente toch weer geconfronteerd werden met dalende waterreserves en een captatieverbod op de onbevaarbare waterlopen in onze provincie. Gewoon omdat het enkele weken droog was in het begin van de zomer … Die droge zomers zijn door de klimaatverandering een constante geworden en dus is het essentieel om daar proactief antwoorden op te vinden. Ik roep de deputatie dan ook op om samen met de droogtecoördinator nog sterker en grondiger in te zetten op de opvang van hemelwater tijdens de nattere seizoenen, as we speak, op dit eigenste moment. Bijkomende infiltratiemogelijkheden voor water worden de komende jaren cruciaal, net als een verdere capaciteitsuitbreiding van de methodieken voor waterconservering. Het zou voortaan binnen de provinciale beleidsdoelstellingen een onvoorwaardelijke KPI moeten zijn om water zodanig vast te houden dat er in droge momenten zonder enig paniekvoetbal kan worden gebruikgemaakt van voldoende beschikbaar water. Ik kom er tijdens de budgetbesprekingen op terug.

Tot slot wil ik uiteraard de griffier en alle financiële diensten van de provincie bedanken voor het uitgebreide voorbereidende werk bij deze budgetbesprekingen. En zoals daarnet ook al gezegd kijken we uit naar de tussentijdse rapportage over de rol van de APB’s die de griffier beloofd heeft te brengen in maart 2024. Het wordt alvast een belangrijke oefening om een laatste keer tijdens deze legislatuur de relevantie van de P van provincie te wikken en te wegen.